Interview Bert Muns
Op 28 juli 1960 werd Bert Muns geboren in de mooiste stad van Nederland: Utrecht. Op het Kanaleneiland, dat toen nog een keurige burgermanswijk was bracht hij met veel plezier zijn jeugd door. Na de middelbare school – Atheneum op het Oosterlicht College, toen in Utrecht-Zuid, nu in Nieuwegein – vertrok hij naar Amsterdam. Hij ging rechten studeren en werken bij de Amsterdamse politie. Daar begon, begin jaren ’90 van de vorige eeuw, zijn schrijverscarrière met een serie korte verhalen voor de politie-opleiding. Die zijn uiteindelijk nooit uitgegeven, maar waren wel de basis voor zes politieromans, met Francien van Anshem in de hoofdrol.
Inmiddels woont hij alweer jaren in Weesp, is hij een gezin en diverse huisdieren rijker, en kan hij wel zeggen dat het schrijversvirus hem voorgoed in z’n greep heeft. Reden genoeg om meer te weten te komen over Bert.Hoe zou jij Bert omschrijven als hij een vriend van jou was?
Een jochie van 17, met de baard van een 50-jarige. Hij wordt wel ouder, maar volwassen worden wil gelukkig nog steeds niet zo lukken.
Je bent begonnen met schrijven toen je ging werken bij de Amsterdamse politie. Ik kan me zo voorstellen dat je daar zeer veel meemaakt. Zijn de verhalen die je toen schreef ook op deze ervaringen gebaseerd?
Om te beginnen werkte ik al een jaar of tien bij de politie toen ik serieus begon met schrijven, dus ik zat er al een beetje in, zeg maar. Mijn eerste politieromans met Francien van Anshem in de hoofdrol zijn niet zozeer gebaseerd op werkelijke zaken of gebeurtenissen, als wel op de politiecultuur die ik had leren kennen. Ik wilde schrijven over iemand, en dan nog bij voorkeur een vrouwelijke collega, die zich in die cultuur een plaatsje probeerde te veroveren. Eigenlijk over een politievrouw die het beste met haar collega’s en de inwoners van haar stad voorheeft, maar die steeds weer tegen de starheid van de organisatie aanloopt. Mijn allereerste manuscript bevatte zelfs teveel realiteit. Zoveel, dat mijn latere uitgeefster tegen me zei: “Schrijf nou eerst maar eens een spannend verhaal, wat jij allemaal van de politie vindt komt later wel.”
Dat heb ik toen gedaan. Zodoende is mijn eerste politieroman, “Verkeerde vrienden”, in feite mijn tweede boek, want ik ben echt weer vanaf nul begonnen. En nog steeds vind ik de karakters leuker dan de puzzel van wie het heeft gedaan, alhoewel ik gaandeweg wel steeds meer van complotten ben gaan houden. Dat zie je aan mijn meest recente thriller De Vrouwenfabriek. Zonder Francien van Anshem deze keer, maar bol van de complotten.
Lezers merken vaak dat vrouwen zich moeilijker in deze cultuur in kunnen werken. Je noemt empathie als een voornaamste reden, maar je noemt ook de starheid van de collega’s en organisatie. Wat is de voornaamste reden, volgens jou, dat vrouwen het zo moeilijk hebben in deze wereld?
Empathie is een groot woord. Dat kwam niet bij me op, geloof me. Ik wilde een interessant politieverhaal schrijven, dat nu eens niet ging over de detective en zijn hulpje. Want die bestaan namelijk niet. Ik zag dat de dienders op straat vaak tegen de stroom in moesten zwemmen, om juist die kleine zaken die voor de buurt belangrijk zijn of die mensen persoonlijk raken, voor elkaar te krijgen. En als dat dan lukte ging een ander er meestal met de eer vandoor, terwijl zij weer in de stromende regen bij een aanrijding stonden. Die mensen, daar wilde ik over schrijven. Daarbij kwam dat ik vrouwen, en zeker politievrouwen, over het algemeen interessantere romanpersonages vond (en nog vind), dus de keuze voor een vrouwelijke hoofdpersoon ging eigenlijk vanzelf.
Toen ik begon met schrijven, eind jaren ’80 van de vorige eeuw, was de positie van de vrouw bij de politie nog anders dan nu. Toen was de politie meer een typisch mannenberoep en waren die mannen er ook van overtuigd dat alleen mannen het aankonden. Vrouwen moesten elke keer weer bewijzen dat zij het ook konden. Ik heb de eerste vrouwelijke motorrijder in Amsterdam meegemaakt, en de eerste vrouw bij de ME. Beiden moesten ze vechten om de opleiding te mogen doen en werden heel raar aangekeken. Ze waren een bedreiging voor het mannenbolwerk. Nu wordt elke politievrouw in uniform automatisch ingedeeld bij de ME, om maar eens iets te noemen. De typische blanke macho politieman is aan het uitsterven. de generatie van nu is, op een enkele uitzondering na misschien, volkomen gewend aan vrouwen in alle gelederen.
Bij de politie maak je heel wat mee. Heb jij ook heftige dingen meegemaakt en zo ja, heb je deze in je boek verwerkt?
Laat ik voorop stellen dat ik nooit als agent op straat gelopen heb. Daardoor zijn heftige gebeurtenissen mij persoonlijk bespaard gebleven. Natuurlijk ben ik er wel op andere manieren bij betrokken geweest. Van de Kroningsrellen in 1980 tot de Bijlmerramp en het treinongeluk bij Sloterdijk, twee jaar geleden. Op de een of andere manier heb ik met al die dingen te maken gehad. Wat ik ervan gebruikt heb zijn niet zozeer de incidenten zelf, maar de manier waarop mensen (en dan in het bijzonder politiemensen) erop reageren. De chaos in het begin, het handelen, en later de verwerking. De een doet dat met humor, de ander toont zijn emoties, en weer een ander toont niets en loopt er soms jaren later alsnog tegenaan. Het feit dat ik er altijd in de buurt geweest ben als dingen gebeurden en van binnenuit heb mogen meebeleven, maakt waarschijnlijk dat ik op een andere manier naar politiemensen en politiewerk kijk dan mensen die van buiten de politie komen. Die ervaringen gebruik ik bij het schrijven.
Wat maakt iemand geschikt voor dit werk, want zoals ik het lees lijkt me dat niet iedereen dit aankan.
Ik zou het werkelijk niet weten. Gelukkig hoef ik ze niet te selecteren.
Even terugkomend op het schrijven: Heb je van tevoren al een vooropgezet plan hoe je verhaal gaat verlopen of nemen de personages je mee op reis en ben je zelf soms ook verbaasd waar ze je mee naartoe nemen?
Dat wisselt. Bij De Sluipschutter (mijn tweede Francien-thriller) had ik één scene in mijn hoofd, die er beslist in moest. Daar heb ik de rest van het verhaal omheen gebouwd, zonder dat ik precies wist wat er ging gebeuren. Dat leverde me een Gouden Strop-nominatie op. Het volgende boek, Vormfout, heb ik van tevoren helemaal schematisch uitgewerkt, en dat liep voor geen meter. Toen heb ik het schema weggegooid, ben overnieuw begonnen, en toen ging het wel. Bij De Vrouwenfabriek ben ik uitgegaan van het (waargebeurde) verhaal van Marta, de vrouwelijke hoofdpersoon, en dat heb ik onderdeel gemaakt van de thriller. Dat boek is typisch zo’n voorbeeld van de karakters die zelf met het verhaal op de loop gingen en mij verrasten.
Bij de non-fictie is het natuurlijk anders. Daar vertel ik het verhaal, zoals de hoofdpersonen die het zelf hebben meegemaakt, het mij verteld hebben.
Genomineerd zijn voor de Gouden Strop moet voelen als een cadeautje op al je harde werk. Wat voor gevoel gaf het jou?
Ja, dat is zeker een cadeautje. En zeker zo vroeg in je carrière is het een flinke steun in de rug. Van tevoren wilde ik twee dingen: in de VN Detective- en Thrillergids, en een Strop-nominatie. Met twee boeken, allebei gelukt.
Heb je nog andere dromen op het gebied van schrijven?
Ha! Jazeker. Een van mijn dromen is een eigen dramaserie op televisie, en aan de verwezenlijking van die droom wordt momenteel hard gewerkt!
Dat klinkt spannend! Kun je daar al iets meer over vertellen?
Alleen dat het een spannende dramaserie wordt. Geen politieserie, maar wel met een flinke dosis prostitutie en misdaad. Mijn favoriete onderwerpen tenslotte… Ook nog niet wie hem uit gaat zenden en wanneer, maar de contacten zijn gelegd.
Met welke reden zijn dit je favoriete onderwerpen, wat trekt jou er zo in aan?
Het is een beetje een standaardantwoord voor misdaadschrijvers, maar volgens mij is het de donkere kant van ieder mens die ik interessant vind. De scheiding tussen goed en kwaad, de valse romantiek van de prostitutie. Ik mag graag laten zien wat er achter die rode lampen zit. Voor mij is mensenhandel, en dan vooral vrouwenhandel, een van de ergste misdrijven die er zijn en door zo vaak mogelijk de werkelijke verhalen van de slachtoffers te vertellen – wat in onder meer in De Vrouwenfabriek heb gedaan, en in de biografie Straatwaarde, van Esther Schenk – hoop ik een steentje bij te dragen aan het uitbannen ervan. Tegelijk is het natuurlijk drama pur sang; het zijn verhalen die ergens over gaan.
Laatste vraag alweer: Welk boek zou jij de lezers van Bezeten Boeken willen aanraden en waarom?
Ik ga natuurlijk niet mijn eigen boeken aanraden, alhoewel… Nee hoor. Van Nederlandse bodem raad ik aan Vuurproef, van Carina van Leeuwen. CSI, maar dan zoals het echt gaat, en dan ook nog in een buitengewoon leesbaar verhaal. En Charles den Tex, die volgens mij een on-Nederlands niveau haalt, zonder denigrerend te willen spreken over de Nederlandse misdaadliteratuur. De liefhebbers van Amerikaanse thrillers raad ik aan om Joseph Wambaugh te gaan lezen. Een ex-politieman uit Los Angeles, die rauwe misdaadliteratuur schrijft, zo van de straat, met geweldige dialogen en karakters die je bijblijven. Lees ‘m in de oorspronkelijke taal, als het even kan.
Dat zijn mijn tips.